In hun kritiek op mijn boek Kant's Radical Subjectivism vinden vooral Karin de Boer maar ook Henny Blomme reden om nogal badinerend te doen over het huidige Kant-onderzoek in analytische kringen (zie mijn repliek op hun kritiek). Er zijn minstens twee belangrijke redenen om wat voorzichtiger te zijn met de generaliseringen waarvan zij in de inleiding tot hun stukken blijk geven. Als we als niet-Engelstalige onderzoekers mee willen draaien en serieus genomen willen worden in het hedendaagse Kant-debat zullen we op een vruchtbaardere wijze met de zogenaamde ‘analytische’ interpretaties om moeten gaan dan ze categorisch af te wijzen. Het is nu eenmaal zo--en hiermee geef ik de tweede belangrijke reden aan--dat het belangrijkste Kant-onderzoek in de afgelopen twintig jaar bijna uitsluitend in het merendeels Engelstalige veld van de analytische filosofie heeft plaatsgevonden (uitzonderingen daargelaten), en dit is nog altijd zo en dat zal vooralsnog ook niet veranderen.
Zulke schoolmeesterachtige retorische vragen als “Wat doe ik hier, in dit gezelschap? Waar is Kant?” (ik citeer Karin de Boer) suggereren alsof we gevoeglijk alle, en dan vooral analytische, interpretaties van Kant terzijde zouden kunnen schuiven en de authentieke Kant alleen maar in de tekst hoeven te vinden. Dat zou slechte hermeneutiek zijn en niet getuigen van historisch-wijsgerige ‘best practices’. De reden waarom ik uitvoerig inging op het debat dat door o.a. Lucy Allais, Anil Gomes, Robert Hanna, John McDowell, Robert Pippin, James Van Cleve en anderen geëntameerd is, is omdat ik hun buitengewoon interessante interpretaties uiterst serieus neem, ook al ben ik van mening dat er reden is om heel kritisch te zijn over veel van de impliciete vooronderstellingen in hun lezingen van Kant.
In dat opzicht meen ik dat Blomme juist té positief is over de vermeende overeenkomsten tussen mijn interpretatie en die van de meeste analytisch georiënteerde Kant-interpreten, bijvoorbeeld wanneer hij zegt dat ik het doe “uitschijnen alsof [mijn standpunten] slechts door een marginale minderheid worden gedeeld, zoals de stelling dat de categorieën de eenheid van de oorspronkelijke apperceptie uitdrukken en daar volgens Kant dus ook op de een of andere manier moeten kunnen worden van afgeleid”. Laat dat laatste nu nét een standpunt zijn dat expliciet door géén van mijn analytische gesprekspartners gedeeld wordt!
Ik ben blij met Blomme’s steun in deze, maar ik vrees dat dit een van de vele punten zal blijven die de analytische wijze van aanpak van het klassieke systematisch-historische Kantonderzoek doen scheiden.
Overigens zij opgemerkt dat mijn vernieuwende these, verdedigd in mijn eerdere boek, namelijk dat alle twaalf categorieën daadwerkelijk worden afgeleid in de Transcendentale Deductie óók niet door belangrijke Duitse auteurs zoals Manfred Baum, Klaus Reich en Michael Wolff wordt uiteengezet, ook al staan zij er in principe welwillend tegenover (en dat geldt zeker voor Klaus Reich, wiens afleiding van de logische functies van het oordeel model stond voor mijn eigen interpretatie met betrekking tot de categorieën).
Comments